Gisteravond werd het me ineens duidelijk, het duivels dilemma. Met een hele raadscommissie zaten we in het Oude Regthuys van het kleinste dorp binnen de gemeente. Hier waar ooit de schout rechtsprak, ging het nu om het bestemmingsplan van het dorp.
De entourage was veelzeggend. We zaten in een zaal die nog niet zolang geleden voor de helft uit een stal bestond. De ontwikkelingen gaan snel in het dorp en het begint steeds meer op een stad te lijken. Welgeteld twee van de 12 (inclusief de voorzitter) aanwezige commissieleden waren uit het dorp zelf. Van de ambtenaren kwam er niet één uit het dorp. Samen beslissen over de toekomst van het dorp.
Allemaal beste mensen natuurlijk, daar niet van maar de dorpelingen op de tribune moeten toch het gevoel hebben gehad dat de stad ze voorbijstreefde. Ja zeker, iets van dat gevoel kwam naar boven toen een inspreker zei dat het dorp al jarenlang als stadswijk wordt beschouwd maar het niet was. In een paar zinnen schilderde hij het bijzondere karakter van het dorp en zijn samenleving. En hij kreeg nog meer gelijk toen de commissieleden spraken over een “slaapstad” in plaats van een “slaapdorp”. De binding ontbreekt.
Kortgeleden interviewde ik iemand in een ander dorp en ook hij kon niet ophouden te betogen hoe anders de sfeer in zijn dorp was dan in zijn stad. Dorpelingen zijn niet met de wereld bezig maar met zichzelf. Met hun straat, de enige vaak, met de buren en met het café. Alleen al het idee “bestemmingsplan” staat mijlenver van hen af. Als je ergens iets wilt doen, dan doe je het met goedvinden van het dorp. Als je nodig moet, pis je tegen een boom maar wel met instemming van de dorpelingen. Dat is iets anders dan het installeren van een openbaar urnoir op een van te voren uitgekiende plek.
Dat laatste stinkt in een dorp meer dan het eerste en zo wordt het dilemma steeds duidelijker. Eigenlijk heeft zo’n dorp gewoon een eigen gemeentebestuur nodig. Mannen en vrouwen die door de dorpelingen zelf zijn uitgekozen en die tijdens het werk op het land of achter de toonbank in de winkel horen wat er in het dorp speelt. Wat mij betreft ook bij de kapper en in de wachtkamer van de dokter.
Pas dan zouden de dorpelingen het idee krijgen dat er niet meer over ze beslist wordt maar met hen. Tegelijkertijd maakt de Commissaris van de Koningin het dilemma zo schrijnend duidelijk. De tijd van kleine, zelfstandige gemeenten is voorbij. Zij zijn niet meer in staat om de nodige bedrijventerreinen en huisvesting te verzorgen. Dat moet in groter verband, net als brandweer, politie en gezondheidszorg. Dat is voor de dorpelingen van belang maar ook voor mensen in de stad en in andere dorpen in de omgeving.
Zorg en dienstverlening verdringen de autonomie steeds meer en dat wekt onvrede op. In de stad menen ze dat zoiets in het dorp vanzelf went. Dat is nog maar helemaal de vraag want als een stedeling naar het dorp verhuist, doet hij het voor de andere sfeer, cultuur en omgeving. Juist dat wat anders is, wordt aan alle kanten geprezen.
Misschien moet iemand maar een kiezen. Misschien kunnen dorpelingen genoegen nemen met een ander soort zorg en dienstverlening dan stedelingen. Dan maar geen Groene Hart voor het plezier van de stedelingen. Laat dorpelingen hun leven leiden, zonder de plicht om de stad als licht in de duisternis te zien. Misschien zouden we af kunnen zien van de vanzelfsprekende voorrang van het urinoir boven het boompissen. Stedelingen noemen dat verrommeling. Een typisch negatieve benadering. Voor de dorpeling is het zijn cultuur, de dorpscultuur en die is het beste in handen van dorpelingen. Dat is geen nostalgie maar doodeenvoudig een alternatief, een extra keuze.
Tot sterkte,
Kaj Elhorst
Service