Lelijk genaaid
Geen dag heb ik ooit getwijfeld aan de kwade bedoelingen van George Bush jr. en de “outskirts” van diens familie. Wat schetste mijn verbazing toen bleek dat een stel Groningse strokartonneukers die kwade trouw nog konden overtreffen. Terwijl de Texaanse Zilverrug aan de HIV-vereniging miljarden dollars extra hulp toezegt, let goed op het woord “toezegt”, injecteren Groninger homo’s gedrogeerde kameraden met HIV-besmet bloed. Volgens mij had er een goede show voor Endemol in gezeten onder de titel “Hoe giftig is jouw bloed?” Heerlijke reality-tv.
Het doet me bijna verlangen naar de herinvoering van de doodstraf. Bijna want ik hoor niet tot de “Bushclan and its criminal environment”. Bovendien kun je je natuurlijk afvragen wie het in zijn hoofd haalt om naar een “seksfeest” te gaan. Volgens mij is seks altijd een feest en heb je daarvoor geen speciaal georganiseerde bijeenkomsten nodig. Ik heb dan ook maar een vrij globaal idee van wat ik me bij een seksfeest moet voorstellen.
Het draait denk ik meer om het seksbeest dan om het feest. En het gesprek van de volgende ochtend met je collega’s natuurlijk. “Nog wat bijzonders gedaan gisteravond?””Och, ging wel, ik heb me door vier Bokito’s en een stagiair zilverrug de hele kamer door laten neukebeuken. Ik kan er weer tegenaan vandaag!” Nou lekker.
Als ik het voor het zeggen had in de homobeweging, wat nooit zal gebeuren, dan excommuniceerde ik elke seksglibbber die zich met dit soort bijeenkomsten bezighield. Maar ja, wie ben ik? Ik zie ook dat hele gedoe met honderden tot op de string ontklede manlijke lellebellen die door de straat paraderen al niet eens zitten. Ik stoor me er niet aan maar ik vind het wel een belachelijke vertoning. Gay-parade, gay-pride, allemaal exposities van papbelustheid. Ik zou me eraan storen als ik me in de Rotterdamse straten door zo’n blote biggenmanifestatie moest laten ophouden.
Misschien is het allemaal nog niet zo erg als het machogedrag van vermeende heteromannen die in de straten van Moskou een homo-optocht in elkaar meppen en een politiemacht die daarbij helpt. Of, nog erger, die twee uit hetzelfde stinkende ei gekropen mannetjes in Polen die op incestueuze wijze elk weekend elkaar tussen de heilige missen door injecteren met antihomovloeistof. Is dat onze eigentijdse uitwerking van het begrip Solidarnoscz?
Solidariteit, jawel, die club bevrijdde Polen van de communistische onderdrukking, geïnjecteerd met heel wat katholiek-conservatieve zloty’s, dat wel. Fundamentalistisch tot op het conservatieve bot. Solidair met elkaar hebben de aanhangers van de geestelijke siamezen besloten elk overblijfsel van profaniteit uit het wetboek te branden. Als het moet met gloeiende ijzers die ergens in een museum nog wel te vinden zijn. Het zou Geert Wilders deugd doen, dat conservatisme en verbranden enzo. Hij heeft zijn hoofd alvast met as bestrooid.
Solidariteit neemt de laatste jaren toch wel de meest bizarre vormen aan. BNN laat uit solidariteit met zwaar zieke mensen een spelletje op tv zien waarbij de gelukkige winnaar een vermoedelijk met kankercellen vergiftigde nier krijgt toegewezen door een ongeneeslijk zieke patiënt. Nog onder invloed van de Pasar Malam Besar zou ik zeggen “Selamat Makan”(smakelijk eten). Solidariteit.
Ik heb begrepen dat misschien Jacques Monasch nog weet wat het betekent. Hij wil een onvervalst sociaaldemocratisch beginselprogramma schrijven. Nieuw, nieuw, nieuw! Weg van de rapporten van de doctorandussen en terug naar de bron, de socialistische principes. Het klinkt mooi en hij zou mijn steun kunnen krijgen maar zijn stem galmt toch net iets te populistisch. Dat komt door de manier waarop hij zich afzet tegen de “doctorandussen” in de PvdA. Daarin klinkt geen solidariteit door en socialisme zonder solidariteit geurt als het wijwater van die katterige tweeling in Warschau. Als Monasch ons daarmee drogeert, zijn we allemaal lelijk genaaid.
Tot sterkte,
Kaj Elhorst
Service

Rotjeugd een rotzorg
Vanmiddag was het zover. Oud D66-coryfee en jeugdboekenschrijver Jan Terlouw nam in mijn gemeente het “eerste” exemplaar van zijn nieuwe boek in ontvangst. “De zoektocht in Katoren”. Het boek is uitgegeven door de vermaarde uitgeverij Lemniscaat, een uitgeverij met een fors kinderfonds en dus ook geïnteresseerd in de ontwikkeling van de jeugd.
Voordat de kinderen vragen mochten stellen, kwam de schrijver zelf aan het woord. Zijn woordgebruik verried de oud-politicus en de ervaren bestuurder. Zo sprak hij van het “thema” van het boek terwijl hij beter het woord “onderwerp” had kunnen gebruiken. Het “thema” was de “kloof” die mensen van elkaar scheidt, vooral als ze in groepsverband optreden.
Hoe dat kwam? Jan maakte een ingewikkelde vergelijking. “Vertel eens aan alle mensen in de buurt dat de wijsvinger de langste vinger is. Roep ze daarna bij elkaar en vraag ook iemand aan wie je niets hebt verteld. Vraag daarna wat de langste vinger is en iedereen niet één uitgezonderd, zal zeggen dat het de wijsvinger is. Dat komt doordat iedereen elkaar napraat.” Jan wilde duidelijk maken dat mensen in groepsverband niet zo kritisch zijn. “Want, je weet natuurlijk best dat je middelvinger het langste is.”Ja”, dacht ik kritisch, “dat weten ze heel goed want die steken ze altijd op naar anderen”. De volgende keer hebben ze een goede smoes om die vinger in het openbaar te tonen. “Even kijken of hij langer is dan de rest.”
Daarmee was het ergste nog niet voorbij. De uitgeverij had een leus bedacht voor zichzelf: “Ik gaat voor Leminiscaat”. Mijn broek zakte af. Terwille van de rotcenten heeft de uitgeverij kennelijk lak aan de jeugd. Weg met oubolligheid en lekker popi doen, dat is het hoogste goed.
De eerste de beste (vooral de beste) onderwijzer weet dat je een fout nooit op het schoolbord moet laten staan. Zoiets zet zich vast op het netvlies. Aan zo’n beeld ontlenen kinderen hun woordbeeld. Het zal de uitgeverij de reet niet roesten.
Als het maar lekker bekt. Die kinderen kunnen het zo lekker nazeggen, of liever “yellen” want zo heet dat tegenwoordig in goed Nederlands. Dat betekent dat ze het eindeloos achter elkaar scanderen totdat ze denken dat het Nederlands is.
En wee de onderwijzer die er in de klas iets van zegt. Die kletst uit zijn nek want de uitgeverij weet het heus wel hoor. Ik weet nog een leuke: “Hun lezen heel graag fun”. Dat kan ook best. Of “Lemniscaat, waar ik loopt of staat”. Wat zou prinses Laurentien daarvan vinden met haar stichting die het analfabetisme en laaggeletterdheid bestrijdt? En hoeveel zou het bijdragen aan de inburgering van mensen die onze taal nog moeten leren? Die vragen lieten me niet meer los.
Geteut over een kleinigheid? In de eerste plaats is zo’n leus slecht voor het woordbeeld. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat had daar een tijd geleden ook een handje van: “Kinderen op de aGterbank”. “Ja, maar ouders vragen dan heus wel aan hun kinderen wat er fout is op zo’n bord.”Ik dacht het niet! Misschien een paar wel maar de meeste doen dat niet. Die ouders aarzelen zelf over de goede spelling.
Een kleinigheid. Het gaat om de mentaliteit die erachter zit: als je er geld mee kunt verdienen, mag je best wat aan de regeltjes knoeien. Regels hebben het toch al gedaan, zijn de gebeten hond in onze tijd. Terecht hoor, door regelzucht is er heel wat absurditeit in de wereld gekomen. Door het verkeerde voorbeeld te geven, zal het echt niet beter gaan.
Punaisepoetser, miereneuker, zo mogen mijn critici me best noemen maar op één voorwaarde: de spelling moet kloppen. Die spelling behoort bij het cultuurgoed dat taal heet. Cultuurgoed waaraan een structuur is gegeven en als er één ding is waar onze jongeren behoefte aan hebben, dan is het structuur. Waar de structuur het begeeft, krijgen we overlast. Maar ja, de rotjeugd zal de uitgever natuurlijk een rotzorg zijn.
Tot sterkte,
Kaj Elhorst
Service

Second Life, wonder en werkelijkheid
“Je leeft maar één keer”, van jongsafaan heb ik het een bespottelijke opmerking gevonden, onaannemelijk, onwaarschijnlijk en uitsluitend bedoeld als geruststelling of motivatie om er iets van te maken in het aardse leven. Zelfs in de natuurwetenschap heeft men de gedachte omarmd dat energie niet verloren kan gaan. Waarom zou dat dan met mij of iemand anders wel het geval zijn?
In de loop van de jaren heb ik gemerkt dat een behoorlijk aantal mensen hun leven in elk geval dubbel op leven. Zij maken een scheiding tussen werk en privé, houden er een maitresse of lover op na, sommigen hebben zelfs twee of meer parallelhuwelijken Jahaa, je kunt zelfs via een tv-spelletje een nieuwe nier winnen zodat je geschikt bent voor een tweede leven. Er kan heel veel en ik laat me niet uit over de waarden en normen want ieder vogeltje zingt zoals het is gebekt.
Sinds enkele jaren kun je, dankzij de digitalitijd, ook nog een second life hebben. Of liever, eraan meedoen. Een virtueel leven waarin iemand zich blijkt te ontpoppen tot een wezen dat heel anders is dan hij of zij zich voordoet in de “echte” wereld. Ik maak me sterk dat je `second life` nog door kan gaan terwijl je zelf al dood bent. Iemand anders kan je rol immers overnemen. Vroeger kon je uit de sleur van het dagelijks leven vluchten in een boek, later kwam de film en nu kun je zelf een rol spelen in “second life”. Ik vrees dat het leidt tot een verloedering en versaaiing van de fantasie want mensen kunnen nu eenmaal niet aan zichzelf ontsnappen.
Kunnen ze dat niet? Ik heb een bloedhekel aan de uitdrukking dat iets niet kan. Die uitdrukking geeft vooral het gebrek aan inlevingsvermogen van de spreker weer of ze geeft aan dat hij of zij niet wil dat iets kan. Wetenschappers, en vooral populair-wetenschappelijk onderlegde personen beweren nog al eens dat iets niet kan. Eigenlijk is dat onlogisch want als je gelooft aan de grenzen van het mogelijke, waarom zou je dan nog onderzoek doen? Minister Hoogervorst van het vorige kabinet was daar een hoogvlieger in.
Om de kosten van de gezondheidszorg te drukken, praatte hij de blaren op zijn tong om uit te leggen dat altermatieve geneeswijzen en -middelen niet werkzaam konden zijn. Zij bevatten, natuurwetenschappelijk gezien, geen werkzame stoffen en dus was het onzin. “Niet meer dan water”, zei hij van sommige geneesmiddelen en daarmee stapte hij luchtigjes over de ervaringen van tal van pariënten heen.
In de tijd van Jules Verne (19e eeuw) waren tal van mensen ervan overtuigd dat een vliegend voertuig dat zwaarder was dan lucht, niet kon. Ik blijf erbij: zij wilden dat het niet kon. Heden ten dage is het luchtruim bezaaid met vliegtuigen die vele malen zwaarder zijn dan lucht.
Waarom wilden ze dat het niet kon? Uit angst voor het onbekende, gemakzucht en vooral vanwege de wens om hun positie zeker te stellen. Wie onmogelijkheden creëert vanuit zijn, veelal vermeende, deskundigheid, maakt zijn of haar eigen positie nog belangrijker en onaantastbaarder. Tot op die gruwelijke dag dat iemand aantoont dat wat niet kon ineens wel kan.
Als schrijver geef ik ook nogal eesn workshops schrijven, dat kan ik. Ik probeer mijn cursisten er altijd van te doordringen dat voor een schrijver de grenzen van het onmogelijke volledig verdwijnen. Zo heb ik ooit de opdracht verstrekt om een verhaal te schrijven met het thema “Waarvan heeft u nog nooit gehoord?” Veel protest maar toch resultaat! In de loop van de tijd zijn er cursisten geweest die schrijversland zijn gaan begrijpen als een land zonder grenzen. Ze zijn daarmee vaak erg blij.
Zelf ga ik een nog een stapje verder. Als een schrijver iets kan bedenken, dan is de ongeloofwaardigheid ervan al verdwenen. Wat een schrijver bedenkt, kan. Als iets in één hoofd kan, dan kan het overal en bij iedereen.
Het “watertje” van Hoogervorst (hoe klinkt dat?) bevat misschien geen werkzame stoffen (natuurwetenschappelijk gezien). Even goed kan het als geheel voor een bepaalde groep mensen toch heilzaam zijn. Hetzelfde geldt voor gebedsgenezing, handoplegging en noem maar op. Overigens zijn de Duitsers ons in dat opzicht een stap voor. Zij hebben al vele jaren ruim baan gegeven aan alternatieve klinieken.
Twijfel ik dan nooit aan mogelijkheden? O ja, heus wel. En ik geloof ook dat er mensen zijn die gebedsgenezing en dergelijke gebruiken om er vooral zelf beter van te worden. Niets is zo mooi of er zit een oplichter in de buurt. Het opheffen van de zwaartekracht, gebruik van vrije energie (die dus niet is opgewekt), het kan allemaal. Ik twijfel geregeld maar mijn vertrouwen in onbegrensde mogelijkheden wint het altijd.
Hoewel, vanmorgen zag ik Tony Blair in innige omhelzing met Muammer Khadafi van Lybië. Na afloop, nog op Lybische bodem, zei Blair dat ze samen goede stappen hadden genomen in de strijd tegen het terrorisme. Kijk, dan twijfel ik. Khadafi in de strijd tegen het terrorisme? Het gaat er maar om wat je zien en geloven wilt. De man is bijna de uitvinder van de terreur, samen met Yasser Arafat en Carlos (kent iemand die nog?) vormt hij de drieëenheid van de terreur. Osama bin Laden is daar het kindje van.
Alles kan, ik geef iedereen graag een tweede kans. Khadafi als bestrijder van het terrorisme, dat is pas een second life.
Tot sterkte,
Kaj Elhorst
Service

Het meer van Galilea
Debatteren, discussiëren, ik ben er gek op en volgens mij kan ik het ook redelijk goed. Precies over het scherp van de snede zonder de tegenpartij definitief tegen me in het harnas te nemen. Dat is nodig want wie discussieert, kan niet zonder de welwillendheid van zijn opponent. Openlijke of verholen vijandschap en zelfs vooringenomenheid leiden tot oeverloze discussies.
Een tijdje geleden startte een notoir atheïst op zijn weblog de discussie over de vraag of God bestaat. Eigenlijk moet ik zeggen: of de goden bestaan want meneer is niet alleen atheïst maar ook onversneden agnost. De onzienbare wereld bestaat uit flauwekul, zo meent hij. De vraag is: Waarom start je dan zo’n discussie?”
Het antwoord was duidelijk. Meneer wilde van de bezoekers van zijn weblog horen dat God niet bestond of…ondeugdelijke Godsbewijzen die hij gemakkelijk kon afbranden. Zo verwek je de min of meer wonderbaarlijke verdwijning van de oevers van het Meer van Galilea. Er vond echter inderdaad een wonder plaats want er barstte een ware woordwaterval los van mensen die vonden dat het bestaan van God niet te bewijzen was maar ook het niet-bestaan was niet te bewijzen. Ik heb er zelf ook nog even aan mee gedaan. De oevers van het meer kwamen weer tevoorschijn.
Dat viel de webmaster zwaar tegen en sindsdien likt hij stilzwijgend zijn wonden. Hij heeft het te druk om te reageren, zo stelt hij. Wat een geluk! Al die reageerders hadden verder klaarblijkelijk helemaal niets te doen? In werkelijkheid is het natuurlijk slap om je op die manier terug te trekken. Hij had kunnen weten dat het zo zou uitpakken.
In de eerste plaats kun je je afvragen of het zin heeft om het bestaan van God (of de goden) te bewijzen. Zij die erin geloven hebben het bewijs al vele malen gezien en dat lijkt me meer dan voldoende. Daar komt bij dat eigenlijk de atheïsten moeten bewijzen dat God niet bestaat.
Alle volkeren op aarde geloofden aanvankelijk in God of goden. Op een slechte dag kwam een meneer beweren dat zij het allemaal bij het verkeerde eind hadden. Daarbij voegde hij geen enkel bewijs maar een halfblinde kudde volgde hem even zo goed. Dat is gek. Zij die geloofden in het bewijs, verlangden geen bewijs van het niet-bestaan van God.
Absurd. Als op een ochtend een vrouw bij mij aanbelt en beweert dat ze mijn zusje is, dan gaat in eerste instantie een lang gekoesterde wens in vervulling. Ik heb altijd graag een jonger zusje willen hebben. Toch zal ik haar vragen met de nodige bewijzen op de proppen te komen.
Maar wie zegt dat God of de goden niet bestaan, krijgt voetstoots aanhang. Nu is dat ook wel weer een beetje begrijpelijk omdat God zich niet altijd in een herkenbare vorm voordoet. In dat opzicht is de Griekse hoofdgod Zeus bijna het rolmodel voor alle goden. Hij kon elke vorm aannemen die hij wilde. Meestal deed hij dat om een vrouw te verleiden maar even zo goed…
De klassieke Grieken hebben nooit de Olympus beklommen om te kijken of de goden daar echt woonden. Zij hadden helemaal geen belangstelling voor een godsbewijs en gelijk hadden ze. Wie gelovig is, kan aan de ongelovige nooit het bewijs verschaffen dat God bestaat. Andersom lukt het ook niet.
Op natuurwetenschappelijke wijze is God niet aan te tonen en al helemaal niet met behulp van de vrij bekrompen onderzoekmethoden die op de universiteiten worden gehanteerd. Het niet-bestaan is er ook niet mee aan te tonen. Overigens zijn sommige mensen via de natuurwetenschap wel tot dieper inzicht in God gekomen. Einstein was daar een groot voorbeeld van. “Wetenschap zonder religie is kreupel, religie zonder wetenschap is blind”, zo meende hij.
God is van een dimensie die door natuurwetenschappelijk onderzoek niet eens te benaderen is. De tweedeling die Einstein maakte, benadrukt dat nog eens. Wetenschap en religie kunnen gezamenlijk ingespannen worden voor onze levenskar. Zij trekken hem voort. Wie kiest voor één van beide, moet steeds bijsturen.
Samen optrekken kan alleen maar zinvol zijn als beide trekkers een heel eigen karakter hebben, een eigen gebied bestrijken, elkaar aanvullen en een eigen dimensie hebben. Wie probeert het éne trekdier te ontkennen door op het andere te wijzen, is wel een heel slechte voerman. De vraagstelling “bestaat God? ” is wat mij betreft dan ook volkomen loos en laat het Meer van Galilea droogvallen.
Tot sterkte,
Kaj Elhorst
Service

Het glazige plafond
Ken je het sprookje van de nieuwe kleren van de keizer? Ik zal het in het kort uit de doeken doen. Er was ooit een keizer die alles deed om zijn enorme ego op te sieren. Op een goede dag kwam er een kleermaker die beweerde een heel nieuw kostuum voor hem te kunnen maken. De stof was zo bijzonder dat ze onzichtbaar was. De keizer bestelde de kleding en had niet door dat de kleermaker gewoon helemaal geen stof op zijn spinnewiel had. Wie liet merken dat hij of zij geen stoffen zag, werd voor uiterst dom versleten. Toen de `kleren` klaar waren, maakte de keizer dus in zijn nakie een tocht door de hoofdstad. Iedereen bewonderde zijn “nieuwe kleren” totdat een rotjochie riep dat hij helemaal geen kleren aan had.
Nu ben ik een rotjochie en kortgeleden wilde iemand naar aanleiding van mijn column “Me Bokito, you Jane” mij het liefst tegen het glazen plafond slingeren. Dat mag want dat plafond is er helemaal niet. Het is een verzinsel van feministen die niet snel genoeg kans zagen om promotie te maken. Zij maakten de hele wereld wijs dat er een glazen plafond was. De omgekeerde wereld: het plafond als draagvlak. Natuurlijk, zo transparant als de pest want iets dat er niet is, kun je ook niet zien. Wie het niet ziet, is uiterst dom.
Het is een typisch vrouwelijke gewoonte om te klagen en te jammeren als ze hun zin niet krijgen of niet snel genoeg hun doel bereiken. Niet voor niets mogen hindoevrouwen zich niet bemoeien met de lijkverbrandingen langs de Ganges. Hun geweeklaag is slecht voor de opstijgende ziel van de dode.
Heel anders dan mannen vechten ze nergens voor. In de loop van de geschiedenis hebben ze met hun gejammer en geklaag veelal hun doel kunnen bereiken en nu is er ineens het glazen plafond.
Ja, vrouwen beweren zelfs dat zij voor alles beter hun best moeten doen dan ik. Zou het waar zijn? Zouden hun capaciteiten echt minder zijn dan de mijne? Wat weten ze eigenlijk af van mijn inspanningen? Dragen ze kennis van het feit dat voor mij deuren dichtgaan omdat ik `niet in het profiel`pas of `veel te ervaren ben` en dat soort flutargumenten? En zo weet het ewig weibliche opnieuw de man te betoveren en de goedzakken van deze wereld over te halen om steun te verlenen.
In werkelijkheid zouden ze zich rot moeten schamen en gewoon eens aan het werk moeten gaan. Vrouwen hebben zo weinig ambitie dat zelfs het gezicht van Ciska Dresselhuys ze nog niet de deur kan uitjagen. Zelfs niet eens als er een man is die voor hen de deur openhoudt. In plaats daarvan staren ze glazig naar het plafond.
Tot sterkte,
Kaj Elhorst
https://politiek.wordpress.com
Service
www.emancipatie.startpagina.nl

Ik kan niet kiezen
Vandaag gaan we op bezoek bij de ouders van mijn ex-schoondochter. Ja zeker, we hebben nog steeds contact met ze. Er is dan ook nooit ruzie geweest, wel verbazing en verdriet over de teloorgang van de relatie.
Een week geleden is de nieuwe, Russische, vriendin van mijn zoon bij ons geweest, Dat was vaak en veel Engels spreken en van tijd tot tijd haalde ik mijn schamele kennis van het Russisch erbij. Even zo goed leidde het tot leuke en ontspannen gesprekken. Vind ik nu mijn voormalige schoondochter of de nieuwe vriendin het leukste? Ik kan niet kiezen en het prettige is dat ik ook niet hoef te kiezen. Mijn zoon kiest voor mij.
Ik heb altijd al moeite gehad met kiezen omdat ik van, bijna, alles de leuke kanten inzie. Ik wil ook alles graag tegelijkertijd doen en overal met enige autoriteit over kunnen praten. Vooral dat praten is belangrijk. Dat schijnt eigen te zijn aan journalisten. Zij kunnen niet goed tegen stilte en als iedereen zijn of haar mond houdt, beginnen zij een verhaal uit hun rijke bron van informatie.
Zelfs dat lukt me lang niet altijd want ik vraag me af welk van die verhalen het meest de moeite waard is om te vertellen. Tegen de tijd dat ik een keuze heb gemaakt, begint iemand anders er weer doorheen te toeteren. Echt, ik zou willen dat ik zou kunnen kiezen.
Dat schijnt samen te hangen met mijn afwijking: de high sensitivity personality. Als ik met het ene bezig ben, laat ik me door het andere afleiden. Dat heb ik ook tijdens recepties. Meestal dool ik daar maar een beetje doelloos rond op zoek naar iemand tot wie ik het woord zou kunnen richten.
Het probleem daarbij is haast altijd dat ik niet kan kiezen omdat die mensen er allemaal zo afschuwelijk ernstig uitzien. Met een doodserieus gezicht babbelen ze over de grootst mogelijke niemendalletjes en dat maakt het voor mij nog moeilijker om te kiezen. Ik weet niet of ik aan de ene of aan de andere onzin mee zal doen.
Wat dat betreft is een weblog een uitkomst. Daar kan ik ongestoord door anderen gewoon aan mijn eigen kletsverhaal beginnen. Ongestoord door anderen, want ik stoor mezelf wel. In mijn hoofd woedt een orkaan aan gedachten en ideeën en daaruit moet ik dan een ordelijk verhaal destilleren.
Ik vraag me wel eens af of politici daar ook last van hebben. Ik heb niet het idee dat zij zich op recepties niet kunnen bewegen. Dat zij niet kunnen kiezen. Als ik zo naar hun verhalen luister, heb ik ook lang niet altijd het gevoel dat ze worden voortgedreven door een storm aan gedachten en ideeën. Dat hoeft ook niet. Voor de politiek moet je kunnen kiezen en vooral…gekozen worden.
Tot sterkte,
Kaj Elhorst
Service

Mijn vrijheid om een trut te zijn
Vanmorgen bij het ontbijt zette mijn vrouw een nieuw soort dieetmargarine op tafel. Voor mij is dat niet direct noodzakelijk want van de week zei de dokter mij dat ik de bloeddruk heb van een jonge bok. Mijn vrouw houdt niet van gewone margarine. De nieuwe soort margarine smaakt meer naar roomboter en dat vindt ze wel lekker. Tja…haar vrijheid.
Even later probeerde ik de nieuwe margarine ook en ik moet toegeven, ze was lekkerder. Dat gaf ik ook toe en toen nam mijn vrouw meteen de kans te baat: “Zal ik die dan ook maar voor jou kopen?” Ik had nog geen beslissing genomen en dat vertelde ik haar waarop ze besloot: “Dus je kiest voor de oude?” Nee, dat was niet het geval. Het feit dat ik niet kies voor het nieuwe, wil niet zeggen dat ik een keuze doe voor het oude.
Vrijheid zit ingewikkeld in elkaar maar je kunt best kiezen voor oud en nieuw tegelijk. Vandaag St Nicolaas (nou ja…vandaag) en morgen het suikerfeest (nou ja…morgen). Aan het einde van de meimaand is het mooi om eens te evalueren. Niet voor niets begint de maand met drie dagen die veel met vrijheid te maken hebben: de dag van de Arbeid, de dodenherdenking en bevrijdingsdag. Dat hebben ze toch maar niet in het buitenland. Zo, die zit!
Middenin de lente, het begin van het nieuwe leven, drie dagen voor de vrijheid. Is dat geen mooi symbool? Op 4 mei gaat het om de mensen die zó kwaad werden van de onvrijheid dat ze hun leven offerden voor de vrijheid van anderen. Op 5 mei vieren we dat we die vrijheid mogen genieten en op 1 mei geven we te kennen dat alle mensen in de hele wereld vrijheid verdienen.
Prachtige symboliek en nu de praktijk. Wat doen we met die vrijheid? Wie niet het rechtvaardigheidsgevoel, de moed of de doodsverachting heeft meegekregen van de verzetsstrijder, die zal zich aanpassen. Misschien heeft hij of zij wel het idee dat de ellende op die manier het snelste voorbijgaat.
Is zo iemand dan `fout`? Wie niet kiest voor de vrijheidsstrijd, kiest voor onderdrukking? Ben je fout als je bunkers bouwt voor de onderdrukker en het geld gebruikt voor de evacuatie van vrienden en familie? Ben je fout als je drie Joden verraadt en er daarmee twintig redt? Ben je fout als je dienst neemt bij de Waffen SS om weerstand te kunnen bieden aan het oprukkende monster van het Stalinistisch Communisme?
Niks dan vragen! Uiteindelijk, vermoed ik, gaat het erom dat je de kans krijgt en neemt om jezelf te zijn. Wie zichzelf kan zijn, heeft ook ruimte om open te staan voor het nieuwe, het suikerfeest bijvoorbeeld. Maar wat doet Geert Wilders dan met zij Partij voor de Vrijheid? Hij gooit deuren dicht en viert uitsluitend St. Nicolaas. Vooral geen nieuwigheid. In gesprek met Wilders’ volgelingen hoor ik vaak dat de multiculturele samenleving als los zand aan elkaar hangt omdat groepen mensen niets met elkaar te maken willen hebben. Dat is de ultieme truttigheid.
Daar staat tegenover dat elke trut de vrijheid heeft om trut te zijn. Natuurlijk. Aan die tolerantie van mij komt pas een eind als de Partij voor de Truttigheid probeert mijn leven te bestieren. Mij de kans te ontzeggen om vandaag St. Nicolaas en morgen het suikerfeest te vieren. En waarom doen ze dat eigenlijk? Mogen ze geen Sinterklaas en Kerstmis of carnaval vieren? Mag Geert Wilders, als hij dat wil, niet aan gay-parade meedoen? Mag hij geen achttiende eeuws kapsel dragen? Mag hij zich niet vol laten lopen met drank en mag hij niet gaan kijken naar die wanstaltige evenementen die voetbalwedstrijd worden genoemd? O ja, zeker, hij mag dat allemaal en zijn truttige volgelingen mogen dat ook. Ze mogen alleen maar niet komen aan de vrijheid van anderen.
Ze moeten me alleen maar niet te diep in de ogen kijken. Wie dat doet, treedt binnen in het allerbinnenste van de ander. Of het nu een zilverrug is of een mens. In de ogen kijken is zo belangrijk omdat het oog naast het gevoelsorgaan het enige zintuig is dat beide partijen tegelijkertijd en aan elkaar ervaren. Je kunt nog zo je best doen maar het lukt bijvoorbeeld nooit om een ander in de oren te horen of in de neus ruiken (wat ook wel weer erg smerig klinkt).
Diep in de ogen kijken en daarmee mijn gedrag bepalen. Daar houd ik niet van. Ik beleef vrijheid als: ’s Morgens om kwart voor zeven opstaan. Om zeven uur met de hond wandelen, om half acht aan het ontbijt en om kwart over acht aan het werk. Op zondagochtend vóór het beieren van de kerkkokken terug zijn met de hond en capuccino maken. Margarine eten waarvoor ik misschien niet eens echt hebt gekozen en, op verkiezingsdag, stemmen op een partij waarmee ik het lang niet altijd eens ben. Elke dag ervaren dat je jezelf weer beperkingen kunt opleggen. Misschien klinkt dat truttig maar het is dan wel mijn truttigheid.
Tot sterkte,
Kaj Elhorst
Service

Blijdorp
Gisteravond werd het me ineens duidelijk, het duivels dilemma. Met een hele raadscommissie zaten we in het Oude Regthuys van het kleinste dorp binnen de gemeente. Hier waar ooit de schout rechtsprak, ging het nu om het bestemmingsplan van het dorp.
De entourage was veelzeggend. We zaten in een zaal die nog niet zolang geleden voor de helft uit een stal bestond. De ontwikkelingen gaan snel in het dorp en het begint steeds meer op een stad te lijken. Welgeteld twee van de 12 (inclusief de voorzitter) aanwezige commissieleden waren uit het dorp zelf. Van de ambtenaren kwam er niet één uit het dorp. Samen beslissen over de toekomst van het dorp.
Allemaal beste mensen natuurlijk, daar niet van maar de dorpelingen op de tribune moeten toch het gevoel hebben gehad dat de stad ze voorbijstreefde. Ja zeker, iets van dat gevoel kwam naar boven toen een inspreker zei dat het dorp al jarenlang als stadswijk wordt beschouwd maar het niet was. In een paar zinnen schilderde hij het bijzondere karakter van het dorp en zijn samenleving. En hij kreeg nog meer gelijk toen de commissieleden spraken over een “slaapstad” in plaats van een “slaapdorp”. De binding ontbreekt.
Kortgeleden interviewde ik iemand in een ander dorp en ook hij kon niet ophouden te betogen hoe anders de sfeer in zijn dorp was dan in zijn stad. Dorpelingen zijn niet met de wereld bezig maar met zichzelf. Met hun straat, de enige vaak, met de buren en met het café. Alleen al het idee “bestemmingsplan” staat mijlenver van hen af. Als je ergens iets wilt doen, dan doe je het met goedvinden van het dorp. Als je nodig moet, pis je tegen een boom maar wel met instemming van de dorpelingen. Dat is iets anders dan het installeren van een openbaar urnoir op een van te voren uitgekiende plek.
Dat laatste stinkt in een dorp meer dan het eerste en zo wordt het dilemma steeds duidelijker. Eigenlijk heeft zo’n dorp gewoon een eigen gemeentebestuur nodig. Mannen en vrouwen die door de dorpelingen zelf zijn uitgekozen en die tijdens het werk op het land of achter de toonbank in de winkel horen wat er in het dorp speelt. Wat mij betreft ook bij de kapper en in de wachtkamer van de dokter.
Pas dan zouden de dorpelingen het idee krijgen dat er niet meer over ze beslist wordt maar met hen. Tegelijkertijd maakt de Commissaris van de Koningin het dilemma zo schrijnend duidelijk. De tijd van kleine, zelfstandige gemeenten is voorbij. Zij zijn niet meer in staat om de nodige bedrijventerreinen en huisvesting te verzorgen. Dat moet in groter verband, net als brandweer, politie en gezondheidszorg. Dat is voor de dorpelingen van belang maar ook voor mensen in de stad en in andere dorpen in de omgeving.
Zorg en dienstverlening verdringen de autonomie steeds meer en dat wekt onvrede op. In de stad menen ze dat zoiets in het dorp vanzelf went. Dat is nog maar helemaal de vraag want als een stedeling naar het dorp verhuist, doet hij het voor de andere sfeer, cultuur en omgeving. Juist dat wat anders is, wordt aan alle kanten geprezen.
Misschien moet iemand maar een kiezen. Misschien kunnen dorpelingen genoegen nemen met een ander soort zorg en dienstverlening dan stedelingen. Dan maar geen Groene Hart voor het plezier van de stedelingen. Laat dorpelingen hun leven leiden, zonder de plicht om de stad als licht in de duisternis te zien. Misschien zouden we af kunnen zien van de vanzelfsprekende voorrang van het urinoir boven het boompissen. Stedelingen noemen dat verrommeling. Een typisch negatieve benadering. Voor de dorpeling is het zijn cultuur, de dorpscultuur en die is het beste in handen van dorpelingen. Dat is geen nostalgie maar doodeenvoudig een alternatief, een extra keuze.
Tot sterkte,
Kaj Elhorst
Service
